Gevolgen voor leveringszekerheid bij kolenverbod

Biomassa als alternatieve brandstof niet reëel

In 2016 werd bijna een derde van de elektriciteit in Nederland opgewekt met kolen, en in 2018 vormden kolen 11 procent van het totale energieverbruik (elektriciteit, warmte, transport, etc.) in Nederland. Het ligt dus voor de hand om de vraag te stellen hoe de afbouw van elektriciteit uit kolen wordt opgevangen.

Nu is het wetsvoorstel in principe niet gericht op het sluiten van de Nederlandse kolencentrales, maar op het stoppen van het gebruik van kolen als brandstof. Als voornaamste alternatief wordt in het wetsvoorstel biomassa aangedragen. Momenteel wordt in de meeste centrales een bepaald aandeel biomassa bijgestookt (vaak rond de 10-25%), hiervoor wordt door de Nederlandse overheid SDE+ subsidie verstrekt. Deze subsidies houden over een aantal jaar echter op te bestaan, waarna zowel de exploitanten zelf als andere partijen twijfelen of biomassa als brandstof economisch rendabel is en of het technisch mogelijk is om 100% biomassa te gebruiken. Het PBL heeft bijvoorbeeld in haar berekeningen voor het Klimaatakkoord (p. 7) geen biomassa in kolencentrales meegenomen, omdat dit uit kostenperspectief niet reëel wordt geacht. Ook de Raad van State wijst in haar advies over het wetsvoorstel op een mogelijke schaarste aan biomassa in de toekomst, omdat het aanbod niet ongelimiteerd kan meegroeien met de vele toepassingen waarin biomassa wordt aangewezen als oplossing voor de vervanging van fossiele energiebronnen.

In het wetsvoorstel zelf wordt onderschreven dat men de ontwikkelingen op het gebied van biomassa niet kan voorspellen, maar dat men uitgaat van een positief scenario. De kans dat meerdere van de kolencentrales niet binnen de korte gestelde termijn kunnen overstappen op biomassa of een andere alternatieve brandstof is echter aanzienlijk, zodat uiteindelijk sluiting van de centrales het resultaat van het wetsvoorstel is.

Combinatie van wet met andere maatregelen zorgt voor problemen

Ook wanneer alle vijf kolencentrales sluiten, komt de leveringszekerheid volgens het kabinet niet in gevaar. Hierbij baseert men zich op een berekening door Frontier Economics waaruit blijkt dat er alleen voldoende capaciteit beschikbaar is om op de momenten van piekvraag stroom te leveren als wordt geleund op import uit het buitenland. Het idee is dat gascentrales die tijdelijk buiten werking zijn gesteld (‘in de mottenballen staan’), door het wegvallen van de kolencentrales weer rendabel worden en deze productie deels zullen overnemen. Echter bleek vorig jaar dat het wegvallen van productie met kolen vooral door import werd vervangen, niet door de eigen gascentrales.

De Raad van State wees er bovendien op dat de maatregel niet alleen op zichzelf moet worden bekeken, maar ook in combinatie met andere maatregelen die van invloed zijn op de leveringszekerheid, zoals de minimumprijs voor CO2. Frontier Economics stelde in hetzelfde onderzoek namelijk dat de combinatie van sluiting van de kolencentrales en een minimumprijs voor CO2 wel problemen voor de leveringszekerheid kan opleveren. De gascentrales waarop wordt gerekend dat zij een deel van de elektriciteitsproductie zullen overnemen, worden daar namelijk ook door geraakt. Zo wordt men nog afhankelijker van import van stroom, die niet altijd betrouwbaar is. Zeker gezien de maatregelen die ook in buurlanden worden genomen, zoals een vergelijkbare stop in het kolengebruik in Duitsland en de uitfasering van kernenergie in Belgie. Op dit moment wordt de meeste geïmporteerde stroom uit Duitsland nog opgewekt met (bruin)koolcentrales. Met voornamelijk weersafhankelijke stroomproductie uit zon en wind is het onzeker of Nederland op lange termijn kan blijven importeren uit de buurlanden.

Minimumprijs CO2: symbolische maatregel of gevaar voor leveringszekerheid

Het wetsvoorstel is naar aanleiding van de vraag van de Raad van State aangevuld met een uitgebreidere toelichting. Er wordt gesteld dat in het concept-Klimaatakkoord een minimumprijspad is overeengekomen dat naar verwachting ruim onder de Europese CO2-prijs (ETS) ligt, zodat de kans dat de CO2-minimumprijs in werking treedt zeer klein is. De kans is echter niet geheel afwezig, anders zou de maatregel van een minimumprijs helemaal niet ingevoerd hoeven te worden.

Deze argumentatie, waarbij Minister Wiebes stelt dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt omdat de kans klein is dat de minimumprijs daadwerkelijk wordt bereikt, werpt enerzijds de vraag op of de minimumprijs dan wel een nuttige maatregel is en anderzijds of het verstandig is om het gebruik van kolen te verbieden wanneer deze minimumprijs er ook komt. Dit zal de komende tijd nader moeten worden toegelicht.